ENQUETECOMMISSIE REGERINGSBELEID 1940-1945.
DEEL 4C-II, BLADZIJDE 1913.
ZITTING VAN VRIJDAG 24 MAART 1950.
Plenaire Commissie.
Tegenwoordig de heer Donker, voorzitter. Jonkvrouw Wittewaal van Stoetwegen, en de heer Posthumus, alsmede de heer Oosterhuis, griffier.
Verhoor van DINA ELISABETH GAAZENBEEK, oud 26 jaar, wonende te Ede, secretaresse.
Voorzitter: Is het juist, dat u in 1944 contact hebt gehad met vanuit Engeland in Nederland gedropte agenten?
Gaazenbeek: Ja.
Voorzitter: Wie waren dat?
Gaazenbeek: Bert, Loek en Nol.
Voorzitter: Kende uook hun werkelijke namen?
Gaazenbeek: Bert is De Goede, Loek is Mulholland en Nol is Arie van Duyn.
Voorzitter: Hoe bent u met hen in aanraking gekomen?
Gaazenbeek: Door Bert. Ik had met hem samengewerkt bij 'Je Maintiendrai', voordat hij naar Engeland was gegaan.
Voorzitter: Wanneer is hij naar Engeland gegaan?
Gaazenbeek: Ik kan dat niet met zekerheid zeggen, misschien eind 1942 begin 1943. Hij is via Zweden weggegaan.
Voorzitter: Is hij na zijn dropping weer bij u gekomen?
Gaazenbeek: Met Loek en Nol. Zij zijn dus met hun drieën gekomen. Ik werd in het huis van Bert geroepen.
Voorzitter: Hebben zij u toen gevraagd hun hulp te verlenen?
Gaazenbeek: Ja.
Voorzitter: Vertelden zij direct, dat zij gedropt waren?
Gaazenbeek: Neen, zij hebben mij eerst een verhoor afgenomen.
Voorzitter: Hoe bedoelt u dat?
Gaazenbeek: Bert was niet in de kamer en Loek en Nol zaten daar met een pistool voor zich. Zij vroegen mij, of ik ondergronds werk deed, waarop ik "neen" heb gezegd. Ik dacht toen, dat zij spionnen van de SD waren. Toen ik niet door de mand viel, hebben zij er later Bert bij gehaald en toen was alles goed.
Voorzitter: Waarom vroegen zij dat?
Gaazenbeek: Omdat zij wilden proberen, of ik loslippig was, of dat ik meteen zou bekennen dat ik ondergronds werk deed.
Voorzitter: Van hun kant was het dus een methode om te proberen hoe ver zij met u konden gaan?
Gaazenbeek: Ja.
Wittewaal van Stoetwegen: Zij wilden u dus als het ware 'testen'?
Gaazenbeek: Ja.
Voorzitter: Hoe is het verder gegaan?
Gaazenbeek: Bert is thuis gebleven, Loek is meteen naar Rotterdam doorgegaan en Nol is naar mijn huis meegegaan. Een week of twee is hij bij ons geweest: toen zijn de jongens opgehaald en ben ik naar Rotterdam meegegaan.
Voorzitter: Wat was de bedoeling daarvan? Hebben zij u gezegd, waarom zij naar Rotterdam gingen en waarom zij wilden dat u meeging?
Gaazenbeek: Toen zij gingen hebben zij het mij gezegd.
Voorzitter: Welke mededelingen hebben zij daaromtrent gedaan?
Gaazenbeek: Zij werkten voor een Engelse dienst en ik moest als koerierster bij de zenddienst werken.
Voorzitter: Hebben zij u nog bijzonderheden omtrent hun opdracht verteld?
Gaazenbeek: Bert en Loek waren liaison-officieren, Bert voor de KP en Loek voor de RVV en Nol was de operator.
Voorzitter: Hoelang is dit werk ongestoord doorgegaan?
Gaazenbeek: Tot 19 December 1944.
Voorzitter: Wanneer waren zij gekomen?
Gaazenbeek: Eind juni.
Voorzitter: Hoe land bent u bij hen in Rotterdam geweest?
Gaazenbeek: Ongeveer een half jaar.
Voorzitter: Hebt u zich hoofdzakelijk beperkt tot koerier werkzaamheden?
Gaazenbeek: Ik werkte ook bij de zenddienst, ik codeerde en decodeerde.
Voorzitter: Hebben zij u de code medegedeeld?
Gaazenbeek: Ja (Van wie, van alle drie, of alleen van Bert?).
Voorzitter: Ik meen, dat op een gegeven moment de zender is gepeild op een adres aan de Mathenesserweg, waarbij u en Van Duyn gevangen zijn genomen.
Gaazenbeek: Ja, en nog iemand die bij ons in huis was.
Voorzitter: Wie was dat?
Gaazenbeek: Dat was Elsinga, het was zijn werkelijke naam.
Voorzitter: De Goede en Mulholland zijn toen niet gevangen genomen. Is dat later ook gebeurd?
Gaazenbeek: Neen (Mulholland was tijdens de razzia in November al opgepakt).
Voorzitter: Wat hebt u ervaren toen u werd gevangengenomen? Bent u mishandeld?
Gaazenbeek: Ik heb een paar klappen in mijn gezicht gekregen, maar ik ben niet zo mishandeld als Nol en Elsinga.
Voorzitter: Bent u door Haubrok verhoord?
Gaazenbeek: Ja.
Voorzitter: Allen door Haubrok of ook door anderen?
Gaazenbeek: Ook door anderen, het waren er ongeveer vier.
Voorzitter: Hoe bent u te spreken over Haubrok en zijn behandeling?
Gaazenbeek: Hij is altijd even correct tegen mij geweest.
Wittewaal van Stoetwegen: De klappen waren dus niet van hem?
Gaazenbeek: Neen, zodra hij kwam, hield men op met de mishandelingen.
Wittewaal van Stoetwegen: Was dit bij de mannen ook het geval?
Gaazenbeek: Ja.
Wittewaal van Stoetwegen: Gebeurde het in uw aanwezigheid?
Gaazenbeek: Neen, apart.
Voorzitter: Wat wilde Haubrok van u weten?
Gaazenbeek: Adressen enz.
Voorzitter: De adressen waar werd gezonden?
Gaazenbeek: De adressen waar werd gezonden hadden zij toch gevonden, want daarvan had ik een lijstje. De zenders waren op verschillende adressen ondergebracht en om dit enigszins goed onder controle te houden, had ik ze opgeschreven (Dit briefje werd op haar gevonden).
Voorzitter: Ging u van het ene adres naar het andere om te zenden?
Gaazenbeek: Ja.
Voorzitter: De zenders bleven dus op hetzelfde adres staan, maar u gebruikte ze afwisselend?
Gaazenbeek: Ja, en zij werden ook verplaatst.
Voorzitter: Uit het papiertje kon Haubrok dus opmaken hoeveel apparaten er waren?
Gaazenbeek: Ja.
Voorzitter: Hoeveel apparaten waren er?
Gaazenbeek: Ik zou het niet precies kunnen zeggen, misschien drie of vier.
Voorzitter: Wat heeft Haubrok vervolgens gedaan?
Gaazenbeek: Hij is er heen gegaan en heeft de zenders in beslag genomen, maar hij heeft de mensen niets gedaan.
Voorzitter: Hebt u dat later gehoord?
Gaazenbeek: Ja.
Voorzitter: Haubrok zal u dit zelf misschien hebben gezegd? Maar u hebt later kunnen nagaan of het inderdaad zo was gebeurd?
Gaazenbeek: Ja, hij is bij de familie Steffens geweest en toen moest ik mee, omdat deze mensen niet wisten waar de zender stond.
Voorzitter: Heeft hij u bij deze tochten meegenomen?
Gaazenbeek: Alleen bij de familie Steffens (Dus niet naar die boer in Overschie?).
Voorzitter: Waren op het papiertje dat bij u was gevonden ook de adressen aangegeven?
Gaazenbeek: Ja.
Voorzitter: U hoefde dus niet mede te delen?
Gaazenbeek: Neen, dat wist hij.
Voorzitter: Wat is er verder gebeurd?
Gaazenbeek: Wij zijn 's morgens om ongeveer half één gevangengenomen, de hele middag zijn wij verhoord en 's avonds zijn wij naar Scheveningen gebracht. Toen werden wij weer verhoord, maar men probeerde het op een andere manier, met heerlijke boterhammen, een glas wijn, etc.
Voorzitter: Wanneer zijn de adressen bezocht, waar de andere zenders waren?
Gaazenbeek: Misschien een paar dagen daarna (Dus mogelijk werd reeds op de dag van de arrestatie de zender bij de familie Steffens opgehaald).
Voorzitter: Wat is er gebeurd nadat de zenders in beslag waren genomen?
Gaazenbeek: Ik kreeg nog enige kruisverhoren.
Voorzitter: Wat wilde men toen van u weten?
Gaazenbeek: Men wilde nog meer te weten komen, men was al een half jaar van ons bestaan op de hoogte, dat heeft Haubrok mij gezegd (Door de uitzendingen van Arie van Duyn?).
Voorzitter: Wist Haubrok ook dat De Goede en Mulholland respectievelijk met de KP en de RVV contact hadden?
Gaazenbeek: Dat weet ik niet zeker.
Voorzitter: Zou hij het niet via Van Duyn of Elsinga hebben gehoord?
Gaazenbeek: Hij heeft het absoluut niet van één van hun tweeën gehoord.
Voorzitter: Hoe heeft het zich toegedragen dat Haubrok later op een of andere manier heeft gewild dat u hem met De Goede in verbinding zou brengen?
Gaazenbeek: Wij hadden Haubrok een correspondentie-adres genoemd, dat, volgens ons, opgeruimd was. Hij is naar dat correspondentie-adres gegaan, waar men waarschijnlijk vergeten had het door te geven, in ieder geval lagen er nog brieven, waar er toevallig een bij was voor Bert waarin een afspraak stond. Op een bepaald uur moest hij ergens in Rotterdam komen.
Voorzitter: Het was dus een brief, bestemd voor De Goede, waarin hem werd voorgesteld ergens te komen?
Gaazenbeek: Ja, later heb ik van Bert gehoord dat hij verhinderd was en dus niet kon komen, wat zijn geluk is geweest.
Voorzitter: Is Haubrok naar dat adres gegaan?
Gaazenbeek: Ja, ik moest mee.
Voorzitter: Wist u waar het om ging?
Gaazenbeek: Dat stond niet in de afspraak vermeld.
Voorzitter: Ik bedoel, waar het voor Haubrok om ging namelijk dat hij daar De Goede wilde treffen.
Gaazenbeek: Ja, dat heeft hij mij gezegd.
Voorzitter: Heeft Haubrok u gezegd dat hij DE Goede wilde arresteren, of heeft hij iets anders gezegd?
Gaazenbeek: Hij heeft het op een andere manier voorgesteld. Haubrok wilde proberen contact te krijgen met Bert en dan wilde hij met hem praten.
Voorzitter: Waarom?
Gaazenbeek: Ik weet het niet, dat heeft hij mij nooit gezegd. Haubrok heeft gezegd, dat hij met De Goede wilde spreken, maar hij zou hem niet gevangen nemen.
Voorzitter: Wat dacht u daarvan?
Gaazenbeek: Ik geloofde het natuurlijk niet.
Voorzitter: heeft Haubrok nooit gezegd, dat hij van De Goede droppingsterreinen van de RVV te weten wilde komen?
Gaazenbeek: Het is mogelijk, maar ik kan het mij niet herinneren.
Voorzitter: Wanneer bent u vrijgelaten?
Gaazenbeek: Ik denk dat ik eind Januari 1945 ben vrijgekomen (Zou dit ook eind December 1944 kunnen zijn?).
Voorzitter: Hoe heeft zich dat toegedragen?
Gaazenbeek: Heel typisch. Haubrok heeft mij met de auto weggebracht tot een brug op de weg Voorburg naar Rotterdam. Ik heb toen een auto aangehouden en toen mocht ik meerijden naar Rotterdam.
Voorzitter: Wat is er aan uw vrijlating voorafgegaan? Heeft Haubrok gezegd, waarom hij u vrijliet? Heeft hij met u een afspraak gemaakt?
Gaazenbeek: Ik moest proberen met Bert contact te krijgen. Haubrok heeft de voorwaarde gesteld dat ik moest terugkomen en als ik het niet deed zouden er vijftig jongens worden doodgeschoten. De jongens van de KP hebben mij toen laten onderduiken.
Voorzitter: heeft hij u gezegd op een bepaalde tijd terug te zijn?
Gaazenbeek: Dat kan ik mij niet herinneren.
Voorzitter: Heeft Haubrok gezegd waarom hij met De Goede in contact wilde komen? Heeft hij toen ook gezegd dat hij De Goede niet zou arresteren?
Gaazenbeek: Ik geloof niet dat hij dat gezegd heeft.
Voorzitter: Zijn bedoeling was dus dat u hem het adres van De Goede zou mededelen?
Gaarzenbeek: Ik moest vragen of Bert genegen was een bespreking met Haubrok te hebben.
Voorzitter: Heeft Haubrok gezegd waarom hij die bespreking wilde hebben?
Gaazenbeek: Neen.
Voorzitter: Wat veronderstelde u?
Gaazenbeek: Ik was bang dat hij Bert te pakken zou krijgen, hem gevangen zou nemen.
Voorzitter: Heeft Haubrok niet gepoogd die vrees bij u weg te praten door te zeggen dat hij hem niet gevangen wilde nemen en alleen maar met hem wilde spreken?
Gaazenbeek: Ja, dat heeft hij mij wel gezegd, maar dat geloofde ik natuurlijk niet.
Voorzitter: wat hebt u gedaan toen u naar Rotterdam bent gegaan?
Gaazenbeek: Ik ben naar de familie Steffens gegaan, daar heb ik een nacht geslapen en toen heb ik getracht contact te krijgen.
Voorzitter: Hoe heeft zich die geschiedenis verder toegedragen?
Gaazenbeek: Ik ben gegaan naar Cor in Schiedam. Ik heb met hem een afspraak gemaakt dat ik Bert op een bepaalde dag ergens zou ontmoeten en daar ben ik toen heengegaan. Ik heb Bert toen alles verteld en daarna hebben zij mij laten onderduiken.
Wittewaal van Stoetwegen: Bent u gevold toen u daar heen ging?
Gaazenbeek: Ik heb er wel opgelet.
Voorzitter: Had u zelf de overtuiging dat u op dat moment niet werd nagegaan?
Gaazenbeek: Ik was ontzettend bang dat ik werd gevolgd, maar ik moest contact krijgen.
Voorzitter: Met wie hebt u dat gesprek gehad, waarbij werd besloten dat u moest onderduiken?
Gaazenbeek: Met Bert en iemand waarvan ik de naam niet herinner. ik meen dat hij voor meester in de rechten studeerde. Voorts was er een stenotypiste bij, die het opnam. Dit gebeurde in het huis van Pontier op de Bergweg.
Voorzitter: waar bent u verder gebleven?
Gaazenbeek: Ik ben toen gegaan naar een zekere heer Formenooy in Nieuwerkerk aan de IJssel, waar ik ben ondergedoken to het einde van de oorlog.
Voorzitter: hebt u verder geen last gehad?
Gaazenbeek: Neen.
Voorzitter: Wat is het voor een verhaal dat Haubrok bij of door middel van de familie Steffens een papier in handen heeft gekregen waarop werd medegedeeld dat u wegens verraad was geliquideerd?
Gaazenbeek: Dat heeft men expres gedaan opdat ik niet zou worden achtervolgd en ook voor de jongens in Scheveningen. Men heeft Haubrok medegedeeld dat de KP mij had geliquideerd waardoor de jongens konden worden gered die nog in Scheveningen waren.
Voorzitter: was u er van op de hoogte dat men dit op deze manier heeft gedaan?
Gaazenbeek: Neen, dat heb ik later gehoord.
Voorzitter: Hebt u toen men u zei onder te duiken niet gezegd dat de gevangenen in Scheveningen gevaar zouden lopen te worden doodgeschoten?
Gaazenbeek: Ja, dat heb ik gezegd.
Voorzitter: Wat zei men toen?
Gaazenbeek: Bert zei dat dit toch niet zou gebeuren en anders was er niets aan te doen. Ik moest onderduiken en mocht niet meer terug.
Voorzitter: Waarom?
Gaazenbeek Zij waren bang dat de Duitsers het er bij mij uit zouden slaan en dat ik iets zou verraden.
Voorzitter: Van wie hebt u later gehoord dat men het op deze manier heeft gedaan?
Gaazenbeek: Het kan of Nol of Bert zijn geweest, dat weet ik niet precies meer.
Voorzitter: Hebt u het na de oorlog gehoord?
gaazenbeek: Ja, want tijdens mijn onderduiktijd heb ik geen contact meer met Bert gehad, wel met de illegale groep in Nieuwerkerk aan den IJssel.
Voorzitter: hebt u wel eens gehoord of Haubrok de mededeling dat u geliquideerd was heeft geloofd of niet?
Gaazenbeek: Ja, dat geloof ik wel. De laatste week in de cel is er een dame bij mij geweest, mevrouw Daalen van Eddekinge, waaraan haubrok het heeft verteld. Na de oorlog is hij (zij) bij ons thuis geweest en heeft hij (zij) verteld dat hij er ontzettend van onder de indruk van was.
Voorzitter: Haubrok is dus later weer naar het adres van de familie Steffens gegaan?
Gaazenbeek: Schijnbaar wel, dat weet ik natuurlijk niet.
Voorzitter: Van die dame hebt u gehoord dat Haubrok op grond van het bericht geloofde dat u wegens verraad was geliquideerd?
Gaazenbeek: Ja.
Voorzitter: Hebt u die drie agenten na die tijd nog ontmoet? U hebt zoëven gezegd dat u De Goede nog hebt gezien na de oorlog.
Gaazenbeek: Ja, en Nol en Loek ook. Nol en nog een paar anderen hebben mij na de oorlog in Mei 1945 weer naar Ede gebracht.
Voorzitter: is het u ook bekend wie die truc heeft geregeld?
Gaazenbeek: De truc van Haubrok?
Voorzitter: Neen, dat u wegens verraad zou zijn geliquideerd.
Gaazenbeek: Neen, na de oorlog was ik passief voor alles, niets interesseerde mij, ik was geestelijk volkomen geknakt.
Voorzitter: waardoor in hoofdzaak?
Gaazenbeek: In de cel kreeg ik dysenterie en toen ik was ondergedoken kreeg ik geelzucht en een leveraandoening.
Voorzitter: U bent er dus nooit achter gekomen wie dit in elkaar heeft gezet?
Gaazenbeek: Neen, het interesseerde mij niet meer en het werd thuis verboden over de illegaliteit te spreken omdat ik er niet meer tegen kon.
w.mugge@home.nl